Maart: Paringen
Tijdens de eerste 2 weken dat er een paar op het nest is, wordt er veelvuldig gepaard. Dit kan zowel overdag als ’s nachts gebeuren. Het vrouwtje staat dan stevig op haar poten, terwijl het mannetje aan haar kop pikt en om haar heen draait.
Vervolgens klimt hij op haar rug en grijpt met zijn tenen achter haar vleugels. Er wordt tussen de borstveren gepikt en de staarten worden zo gedraaid dat de cloaca’s tegen elkaar kunnen worden gedrukt. Daarna springt het mannetje van het vrouwtje af. Paringen gaan vaak het hele seizoen door. zij het dat dit minder vaak gebeurt.
April: Broedgedrag en eieren
Tegen de tijd dat de eieren komen, gaan de ooievaars vaker op het nest liggen en schikken het zachte nestmateriaal om zich heen, zodat er een nestkom en goede aansluiting op hun lichaam ontstaat.
Hierdoor wordt het warmteverlies tijdens het broeden beperkt.
De 2 – 5 mat witte eieren worden om de dag gelegd en zijn een slag groter dan een flink kippenei.
Als het 1e ei is gelegd, wordt het nest niet meer alleen gelaten. Vanaf het 2e ei wordt er door beide ooievaars gebroed. Er wordt gemiddeld om de 3 uur gewisseld en om de circa 30 – 45 minuten staat de broedende ooievaar op om de eieren te keren en het zachte nestmateriaal te wat los te pikken of te verversen. Afgekeurd materiaal wordt uit het nest gegooid. De broedtijd is circa 32 dagen, maar omdat er vanaf het 2e ei wordt gebroed rekent 5 weken het makkelijkst.
Mei: Jongen 1 – 3 weken
Doordat de eieren met tussenposen zijn gelegd, worden de jongen ook met een klein verschil geboren. Hierdoor is er bij grote broedsels vaak een behoorlijk verschil in grootte tussen het oudste en jongste jong.
De jongen zijn bedekt met een grijsachtig dons en hebben een zwart snaveltje en bruinachtige / vleeskleurige pootjes. Ze maken een piepend of miauwend geluid. Vanaf de tweede week beginnen ze vaak al te klepperen en scharrelen ze over het nest. Met wat geluk zijn ze dan ook soms al te zien. Zij worden nog warm gehouden door één van de ouders en af en toe gevoerd.
Het voedsel bestaat de eerste 2 – 3 weken meestal uit regenwormen en soms insecten en wordt in het nest gebraakt, waarna de jongen dit zelf moeten pakken en in één keer inslikken. Uiteraard krijgen de sterkste het meeste voedsel te pakken en de jongste kan hierdoor van voedselgebrek verzwakken en sterven.
Zodra een jong niet meer actief om voedsel bedelt of actief beweegt, herkent de ouder dit niet meer als een jong. Het wordt nog levend of dood uit het nest gegooid of door de ouder opgegeten.
Niet opgegeten voedsel eet de ouder weer op. Zolang de jongen nog in het dons zitten, zijn zij erg gevoelig voor koud en nat weer. Vaak sterven de zwakste jongen hierdoor. Tijdens mooie en zonnige dagen staat de ouder vaak naast de jongen, zodat de zon de jongen warm kan houden.
Juni: Jongen 3 – 5 weken
Vanaf de 3e week beginnen de veren van de jongen door te komen en aan het einde van de 5e week zitten ze al bijna geheel in de veren. De snavel is nog steeds zwart en de poten nog bruinachtig tot vleeskleurig. Vanaf de 3e week proberen ze ook wat vaker te gaan staan en kunnen zich daardoor al oprichten om over de nestrand te poepen.
Ook beginnen ze met de vleugels te slaan, om de spieren te oefenen. Aan het eind van deze periode staan ze vaak op het nest en oefenen steeds regelmatiger met de vleugels. Vanaf de 4e of 5e week worden de jongen alleen gelaten en gaan beide ouders voedsel zoeken. Gemiddeld komt één van hen om de 3 uur terug op het nest om te voeren.
Het voedsel wordt ook groter en ze eten bijna hetzelfde als de ouders.
Juli – Augustus: Jongen 5 – 10 weken
Als de jongen 5 – 6 weken oud zijn, kunnen ze worden geringd. Dit gebeurt op vrijwillige basis en op verzoek van de nesteigenaar. Voor het ringen van de meeste ooievaars in Nederland geldt op dit moment dat er maar 2 mensen zijn die dit mogen doen.
Zij klimmen naar het nest en zodra de jongen ze zien houden zij zich dood. In de hoop dat de indringers hun interesse verliezen en weggaan. De jongen zijn op deze leeftijd vrij makkelijk te hanteren en spartelen door hun gedrag vaak nauwelijks tegen. Ze krijgen dan een aluminium ring om hun bovenbeen, met daarin een uniek nummer wat 3x in de ring is gegraveerd en een vermelding van het land van herkomst. Op deze manier zijn ze later altijd terug te herleiden naar de geboorteplaats en is de levensloop in kaart te brengen. Ringgegevens zijn erg belangrijk voor onderzoek en dus bescherming. Op het trainen van de vliegspieren na verandert er weinig op het nest.
Ze worden wat hongeriger en krijgen meer voedsel, maar worden vanaf de 8e week op dieet gezet. De jongen zijn dan eigenlijk te zwaar om te vliegen en moeten wat gewicht verliezen. Door minder te voeren, worden zij ook gedwongen het nest te gaan verlaten om zelf voedsel te zoeken.
Vanaf de 7e week beginnen de jongen tijdens het oefenen van de vliegspieren te springen en blijven vanaf het eind van de 8e week soms een tijdje in de lucht hangen. Na 9 –10 weken verlaten de jongen het nest en vliegen voorzichtig naar een hoger gelegen punt. Binnen 2 dagen gaat het vliegen en landen al behoorlijk goed en de uitstapjes worden steeds langer. De ouders voeren nog wel, maar ze leren ook zelf voedsel zoeken. De snavel en poten beginnen vaak al wat te verkleuren, maar hebben nog niet de kleur van een volwassen vogel.
Augustus – September: Het Vertrek
Circa 2 – 3 weken later zijn de jongen vaak op een mooie dag ineens vertrokken en 2 weken later gaan de ouders vaak ook weg naar een warm land.
Gemiddeld vertrekken de jongen, afhankelijk van de start van het broeden, tussen begin augustus en begin september en de ouders zijn meestal half september weg.